Seksueel geweld tegen vrouwen is van alle tijd en plaats, zo stelde Renée Römkens een week geleden in de Trouw. Moslims dan wel mannen van Arabische komaf hebben hier bepaald niet het patent op. Daarom is het volgens haar zaak om het debat over seksueel geweld en het vluchtelingendebat goed uit elkaar te houden (‘Ook onze mannen kunnen viezerikken zijn,’ Trouw, 13 januari 2016). Vertegenwoordigers van de jongerenafdelingen van nogal liefst vier politieke partijen (Groen Links, PvdA, SP, D66) deden een duit in het zelfde zakje door te waarschuwen in De Volkskrant dat de maatschappelijke verontwaardiging over aanranding door Syrische mannen al te gemakkelijk afleidt van het wangedrag van “roomblanke daders” (‘Hoog tijd voor een minirokkendemonstratie’, De Volkskrant 15 januari 2016). In zekere zin hebben zij gelijk, zoals de gelijktijdigheid van het debat over ‘Keulen’ en de rechtszaak tegen de Utrechtse serieverkrachter Gerard T. nog maar weer eens aantoont. Maar al deze vormen van seksueel geweld op één hoop gooien leidt ook tot discriminerende generalisatie, namelijk de misvatting dat seksueel geweld een universele mannelijke neiging zou zijn. Deze gedachte is net zo seksistisch als welke denigrerende opvatting over vrouwen dan ook en ontmoedigt de bestrijding van seksueel geweld.
Seksueel geweld kent vele gedaantes die allen even verwerpelijk zijn, maar wel verschillende oorzaken hebben en dienovereenkomstig aangepakt moeten worden. Verkrachting door de eigen echtgenoot binnen de beslotenheid van de privé-sfeer of massale georganiseerde aanranding in de publieke ruimte door een specifieke sociale groep komen voort uit verschillende drijfveren en moeten daarom op verschillende manieren aan de kaak worden gesteld.
Als feminist heb ik er geen moeite mee om te erkennen dat bepaalde vormen van misogynie gepaard gaan aan Arabische mannelijkheidsidealen. Het vakgebied ‘vrouwenstudies’ veranderde in de jaren tachtig in ‘genderstudies’ omdat de gedachte postvatte dat idealen van mannelijkheid en vrouwelijkheid culturele constructies zijn en als zodanig tijd- en plaatsgebonden. Waarom zouden we dit wel willen erkennen in het geval van de Westerse, en niet van de Arabische cultuur?
De constatering dat Arabische mannen andere culturele vanzelfsprekendheden omtrent vrouwen kennen moet niet verward worden met racisme. Racisme betekent dat je huidskleur verbindt met onveranderlijke, ingeschapen gedragskenmerken en karaktertrekken waar als zodanig niet veel aan te doen is. Cultuur is echter veranderlijk omdat er altijd iets van speelruimte is om een eigen invulling aan culturele schema’s te geven. Deze constatering impliceert daarom niet dat iedere man uit het midden-oosten een potentiële verkrachter is.
Onze Belgische buren hebben cursussen ingevoerd in asielzoekerscentra over hoe om te gaan met Westerse vrouwen. Dat lijkt me een effectieve preventieve strategie en een noodzakelijke uitbreiding van onze eigen inburgeringscursussen. We moeten expliciet en systematisch de boodschap uitdragen nar migranten en vluchtelingen dat in Nederland andere seksuele mores gelden dan in het midden-oosten en duidelijke represailles zetten op het schenden van deze mores. Arabische mannen mogen even hard om hun seksisme veroordeeld worden als Westerse mannen, dat heeft alles met maatschappelijke gelijkheid en niets met racisme te maken. Westerse feministen zouden er dan ook goed aan doen om in deze het voorbeeld te volgen van onze geestverwanten in bij voorbeeld Burkina Fasso (Assita Kanko) of Egypte (Mona Eltahawy) die het seksisme in hun eigen cultuur in niet mis te verstane bewoordingen veroordelen.
> een ingekorte versie van dit artikel is geplaatst in De Volskrant van donderdag 28 januari 2016